Afbeelding
Foto:

Tongetjes


‘Gemurregen va’. 

‘Gemurregen’. 

Het is zaterdagmorgen en Urk slaapt nog. Ben is net afgezet en beent een gele emmer met een oranje deksel naar binnen. ‘Krap twie-oenderd’, lacht hij trots als hij met een knappend geluid het deksel lostrekt. ‘Uust’, gebaar ik geschrokken, ‘Alles legt nog’. Ben leegt de buit in de natuurstenen gootsteen. Het verse slijm spat tegen de achterwand. Een eindeloze massa van mooie donkere tongetjes kijkt me met glimoogjes aan. Wat een zegeningen.
‘Kreup jie er gauw tussen’, moedig ik Ben aan, ‘Ze et vast een warrem plekkien’. Maar dat gaat niet gebeuren. Het is Ben’s project en dus blijft Ben erbij. Samen pakken we een kartelmesje van Willem Bakker en starten ieder aan een kant. Natuurlijk ontspint zich een soort van wedstrijd. Niet dat ik dat hardop zeg, maar straks moet ‘meen bultjen’ toch wel wat hoger zijn dan ‘um z’n’!
Ben had er nooit wat mee gehad. Iedereen aan boord nam ‘een zeutjen’ mee. Ben kwam met een tasje thuis. ‘Ik eaw twie gulletjes vor je’, bromde hij dan. Of: ‘Iero, een poar skolletjes’. Sinds zijn trouwen is dat veranderd. Nu sleept hij zich een ongeluk de garage binnen. ‘Eaw jelui ok nog wat an de marrekt ezet’, grap ik dan. Maar stiekem ben ik groos op m’n jongen. Hij doet het toch maar.
De bulten blanke tongetjes worden hoe langer hoe hoger en de gootsteen vult zich met kop en huid. Ben en ik nemen samen de visweek door. Hoewel ik er al een twintig jaar uit ben, kan ik toch nog een behoorlijke boom opzetten over bepaalde visgronden en de massa’s vis die we daar vingen. Ons fluisteren klinkt inmiddels zo hard dat ik het goedemorgen-gezichtje van Jannie ook om de hoek zie komen. ‘Zal ik een bekkien zetten?’, vraagt ze. We knikken om het hardst. Terwijl de koffie pruttelt, sluit Jannie ook aan. ‘Oevuul moeten er in een zekkien?’, vraagt ze.

‘Twientig’, zegt Ben. Wij villen, de vrouw pakt in. 

‘We likken Pietjen Baarssen wel’, lach ik.

‘Eaw je de adressen?’, vraagt Jannie. 

Ben knikt. ‘Neeve Garrut stuurt m’n elleke week een liesien’. 

‘O juust’.

Ik moet biechten. Van oudsher delen we hier en daar een visje uit op Urk. Maar dat ging altijd naar de dokter, de dominee en de burgemeester. ‘Ik eaw zelluf ezien dat ie z’n vriezer niet maar dicht krieg’, mopperde Zuun weleens wanneer hij als kind geen zin had om de vis rond te brengen. Ben doet het anders. Niet degenen die het betalen kunnen, krijgen een visje, maar degenen die het hard nodig hebben. Willekeurig en onbekend. Ik vind het alleen maar mooi! 

‘Kloar', zegt Ben triomfantelijk bij het laatste tongetje, ‘Eerst koffie!'

watwietwillem@outlook.com