Gesprek met een emigrant

Afgelopen week had ik een praatje met Joseph Jakobsen, een geëmigreerde Jood. ‘Hé Joseph! Mag ik je even wat vragen?’

– Jawel hoor, ga je gang.

'’t Is misschien wat persoonlijk, ik weet niet of je er wel over praten wilt…’

– Geeft niet, vraag maar.

‘Nou, ik heb gehoord dat jij vroeger vals beschuldigd bent. Een of ander serpent dat gek op jou was, wilde jou versieren, terwijl jij duidelijk aangaf dat je niet van haar avances gediend was. Vervolgens keerde zij de rollen om en liet het voorkomen alsof jij de schuldige was. Uiteindelijk draaide jij de bak in met levenslang. Letterlijk en figuurlijk.’

– Uhhuh, man, hou erover op. Je weet het, hè. Het eerste wat ze meteen roepen is: ‘Dat heb je met dat zware zootje. Ze mogen niks, die vromen, maar dat zijn juist de ergsten! Houd die in de gaten!’ Dat doet heel erg pijn, ja. Vooral omdat je weet dat je volkomen onschuldig bent. De grootste schreeuwers worden altijd geloofd. En aan gezagspersonen twijfelt niemand. Maar wat wou je nou vragen?

‘Dit: mis jij nooit wat in de Bijbel?’

– Missen? Hoezo?

‘Ik mis iets belangrijks. Jij werd later tot president van Egypte gebombardeerd. Maar hebben ze je ook in ere hersteld? Ik bedoel, what about dat mens dat jou beschuldigd had? Heeft ooit iemand naar jóúw verhaal gevraagd? Heb je de gelegenheid gekregen om uit te leggen hoe de vork in de steel zat? Of zat er tijdens jouw regering een deel van Egypte minachtend te snuiven: pff, die viespeuk – komt ie nota bene nog aan de macht ook!’

– Eh. Ik geloof niet dat iemand ooit naar mijn verhaal gevraagd heeft, nee. Wat dat betreft is de waarheid nooit aan het licht gekomen.

‘Heb je het daar niet erg moeilijk mee?’ 

– Wel gehad, ja.

‘Er zijn meer mensen in de Bijbel die belasterd worden en bij wie het nooit rechtgezet wordt. Mefiboseth bijvoorbeeld. Als hij later de juiste versie van het verhaal vertelt, wordt hij niet geloofd… Oké, sneu, denk ik dan, maar in mijn land is alles anders – beter. Ik woon in een rechtsstaat. Toch zie ik datzelfde ook in mijn eigen omgeving gebeuren. Hier gaan mensen soms emigreren om een nieuw bestaan op te bouwen in een land waar niemand hen kent, puur omdat hun dorpsgenoten hen wegpesten door laster en leugens. Hoe zie jij dat, Joseph?’

– Tja. Dat zijn moeilijke dingen. Waar je ook zou wonen, het gebeurt overal.

‘Soms maken mensen een eind aan hun leven, omdat ze er niet meer tegen kunnen. Weleens gehoord van Tim en Fleur?’

– Ja, weet ik. Echt vreselijk. Ik spreek uit ervaring. Je gaat door een hel, dat verzeker ik je. En iedereen is tegen je – voor jouw gevoel tenminste. De leugen wordt geloofd en de waarheid is nooit populair. Weet je, als God niet bij mij geweest was toentertijd! Maar ik had in mijn jongensjaren een droom gehad – en God is trouw! Dus ik had hoop: die droom komt uit! Niet dat het dan eenvoudig is of zo, maar hoop doet leven. En God was bij me. Een nazaat van m’n broer Juda schreef een mooi lied: ‘Ik stel mij de Heere gedurig voor ogen, omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet’. In al die Bijbelliederen wemelt het van dit soort toestanden: de auteurs lijden onder valse beschuldigingen, laster en onrecht. ‘Doe mij recht!’ Toch hebben ze mede dáárdoor een kort lijntje naar Boven. Dat is hun enige toevlucht. En trouwens, de Messias heeft het ook allemaal ondergaan.

‘Bedoel je dat je dan minder hinder hebt van wat mensen zeggen?’

– Ja! Ikzelf merk dat met die vrouw van Potifar. Kijk, uiteindelijk is het zo: God weet hoe het zit. En zíj is schuldig – niet ik. Zíj krijgt haar straf – niet ik.

‘Maar als je nou geen droom gehad hebt?’

– Maakt niet uit. Uiteindelijk zegeviert het recht. Nu of straks. Maar dat is niet jouw afdeling, daar ga jij niet over. Je kent dat lied: ‘Er is hoop voor de toekomst, als jij je ogen op Jezus richt’. Ik zou zeggen, doe dat, en laat het los!

‘Hé, Joseph, dank je!’