Afbeelding
Foto:

Klieven


Ze zit gezellig naast me op de stoel, half op de brede leuning, half op schoot, nestelt ze zich lekker tegen me aan. We maken er een gezellig koffiemomentje van. Ze zit op haar praatstoel en er komt van alles aan de orde. Haar hele gezicht spreekt bij het vertellen. Haar ogen flitsen op bij iets spannends, maar kijken bij een diepgaand gesprek juist ernstig vanonder een gefronst voorhoofd. Ze vertelt over school, en het buitenspelen in de straat, wat juist voor haar als schipperskind een nieuwtje is. 

Anne-mary, onze oudste kleindochter van vijf jaar. Toen ze nog aan boord woonde en haar moeder het 'kleuter aan boord onderwijs' aan haar broer gaf, zat Anne-mary vaak erbij aan tafel en leerde de letters net zo snel als haar broer. Omdat ze nogal leergierig was, smolt ze alle letters aaneen tot woorden en leerde zodoende wat eerder lezen dan normaal gesproken een kind leert lezen in groep drie. We springen van de hak op de tak qua onderwerp, maar zitten knus, haar arm om mijn nek. Dit zijn zulke gouden momenten en ik hoop dat we nog lang niet gestoord worden.

Er valt een stilte, maar dan opeens vraagt ze vanuit het niets: ‘Oma wat is eigenlijk klieven?’ 

? Voor ik haar antwoord geef vraag ik me af hoe ze er opeens bij komt. Mijn gedachten gaan razendsnel, heeft ze het woord klieven soms gehoord bij haar andere grootouders? Die hebben tenslotte een stuk land met veel bomen en allerlei dieren. Ik kijk haar aan en zeg: ‘Klieven is iets doormidden hakken, een boom of ander stuk hout, iets splijten. Hout met een bijl doormidden hakken, om kleinere stukjes hout te hebben voor de kachel of zo’, leg ik uit. Iets anders weet ik er zo snel niet van te maken.

‘Ooo’, zegt ze alleen en is dan een poosje stil. Vanonder haar lange wimpers kijkt ze me af en toe nadenkend aan, maar ik merk dat mijn antwoord haar nog niet genoeg was. Ik ben benieuwd wat er gaat volgen. Ze gaat verder: ‘Hebben ze op Urk veel bomen?’ 

‘Op Urk veel bomen?’ Ik grinnik, waar slaat dit nu opeens op. ‘Ze hebben er zelfs een groot bos en in dat bos ook nog een groot speelbos voor kinderen’, vervolg ik.

‘Ja?’, vraagt ze begerig, ‘Gaan we daar een keer naar toe?’, lacht ze nu ook, ze wordt er zelfs een beetje melig van.

‘Doen we’, beloof ik, en ik heb er echt zin in. 

Maar we dwalen af en het klieven zou bijna vergeten worden, voor ze van mijn schoot af gaat, zou ik toch wel willen weten waarom ze dit vroeg. Ze begint er zelf niet meer over, maar mijn nieuwsgierigheid is er wel mee gewekt. Dus ik vraag haar wat ze nu met dat klieven bedoelde. ‘Nou kijk', zegt ze, ze buigt zich over me heen naar de andere kant van de stoel en haalt een boek van het stapeltje op de leuning. Ze leest me voor: ‘Urk is van klieven”. Ik moet mijn lach inhouden. Als ik uitleg dat dit dialect is, net zoals zij hagelslag muisies noemen in het Sliedrechts, knikt ze begrijpend. ‘Wij zitten nu samen ook een beetje te klieven in de stoel’, zeg ik. 

‘Klieieven?....dat heet kroelen’, lacht ze.

‘Urk is van kroelen’, zeg ik, maar nee, al kun je dialect helaas niet schrijven zoals je het zegt, houden we het toch maar op klieven.