De dingen die men hoopt…


Hebreeën 1 : 1

Ik vond zonsondergangen altijd al prachtig. Toch zal het nu wel een tijdje duren voordat ik het schemerlicht weer echt mooi zal kunnen vinden. De reden daarvoor is een voorval van twee weken terug (u heeft hierover wellicht in Het Urkerland van vorige week gelezen). Op een zondagavond was ons dochtertje, Mirjam ineens kwijt. Een uur en een kwartier lang hebben wij haar gezocht, met behulp van vele dorpsgenoten, zelfs de politie. Ikzelf was aan het rondfietsen in het dorp, van speeltuinen en ginkies tot sloten en singels. Alles werd afgezocht naar dat vierjarige meisje met een roze jas. Toen ze na een uur nog steeds niet terecht was, en het rond half 9 al begon te schemeren, kwam er een steeds grotere knoop in mijn maag. Gelukkig werd zij gevonden, op de achterbank van de auto, waar ze opgekropen was en rustig lag te slapen.

Deze avond heeft mij veel geleerd over wat het geloof nou eigenlijk is. Tijdens het zoeken naar mijn dochtertje spookten er de ergste gedachten, schuldgevoelens en zelfverwijten in mijn hoofd rond. Toch hield ik vast aan de hoop: ‘we zullen haar vinden!’ Maar het moment zal ik nooit vergeten wanneer ik de bevrijdende boodschap gehoord heb: 'zij is er!' - alle kracht verliet me, ik viel op de grond neer, en een golf van opluchting en dankbaarheid ging over mij heen. Het is alsof ik vanuit een stukje hel in een stukje hemel ben beland.

Ik denk dat dit een ervaring is die elke gelovige moet ondergaan. Vanuit de ellende richting de zaligheid. Maar zolang wij in dit aardse leven, in dit aardse lichaam inwonend zijn, is ons besef van onze zaligheid gebrekkig. Het is een hoop. Het is iets wat wij (nog) niet zien. Zo luidt de definitie van geloof, zoals de schrijver van de Hebreeën brief die aan ons geeft: een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet. (Hebr. 11 : 1) En wat is het een zaligheid als de Heilige Geest iemand de weg uit de hel naar de hemel ontsluit door het geloof in het dierbaar bloed van Jezus Christus aan het kruis.

En toch heeft het geloof iets van dat ‘nog niet’. Daarom heeft het met ‘hoop’ en het ‘onzichtbare’ te maken. De blijdschap die geloof een mens in dit aardse leven schenkt is inderdaad hemels, maar het verwelkt naast de blijdschap van Gods eeuwigheid. De apostel Paulus citeert Jesaja 64, wanneer hij schrijft: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben. Dan pas zal het geloof haar doel bereikt hebben. Sterker nog, dan zal én het geloof én de hoop overbodig zijn. Het geloof wordt zien van aangezicht tot aangezicht en de hoop wordt ten volste vervuld (vgl. 1 Kor. 13 : 12 en Rom. 8 : 24-25).

Op die avond mocht ik ook de mijn dochtertje in mijn armen sluiten. Tussen het moment dat ik de blijde boodschap (‘ze is er!’) heb gehoord, en ze weer thuisgebracht werd, is er ook wat tijd vergaan… maar dat maakte niet meer veel uit. De blijde verwachting overheerste, en werd eindelijk volmaakt toen ik haar heb mogen omarmen, nog vlak voordat de zon onderging. Ellende, verlossing en dankbaarheid, allemaal in anderhalf uur…

Dat wat ik als vader heb moeten meemaken rondom het kwijtraken en vinden van mijn dochter…. wens ik niemand toe. Dat, wat een gelovige meemaakt die zich door God gevonden weet… iedereen.

Ds. Attila Csongor Kelemen