Hoop in verootmoediging


'En omtrent het avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid...' 

Ezra 9 : 5a

Ezra is teruggekeerd met een grote groep uit ballingschap. Door Gods goede hand mogen ze aankomen in Jeruzalem. Maar dan wordt aan Ezra verteld wat er in de achterliggende jaren gebeurd is in Juda met het overgeblevene. De mannen hebben vrouwen voor zichzelf genomen en voor hun zonen uit de heidense volken. Het heilig zaad is vermengd met onheilig zaad. Hier wordt Ezra zo door geraakt dat hij spreekt over zijn bedruktheid. Hij heeft het al tot uitdrukking gebracht door de tekenen van rouw. Velen die ook beven voor Gods Woord komen bij hem en blijven bij hem zitten. Ezra is geheel ontzet. Opvallend is dat hij in zijn gebed niet spreekt over de zonden van het volk, maar over onze ongerechtigheden en onze schuld. Die ongerechtigheden en schuld drukken het hart van Ezra ter neer. Tegen het uitdrukkelijke gebod van de Heere in, hebben zij zich vermengd met de heidenen. Gods volk moest afgezonderd blijven, want vermenging betekent dat de afgodendienst het verbondsvolk binnen komt en de Heere niet meer de enige God voor Zijn volk is. Het raakt de eer van God. Dat is de oorzaak van zijn bedruktheid.
Wat drukt ons terneer? Zijn het de omstandigheden waarin we nog altijd leven en die beperkingen inhouden? Drukt het ons terneer dat wij beperkt worden in onze vrijheid, waar we menen recht op te hebben, en bijvoorbeeld niet kunnen uitgaan of op vakantie kunnen? Maken we ons druk over wat er allemaal op social media verschijnt en besteden we onze tijd daar vooral aan? Of kennen we deze bedruktheid die Ezra’s hart vervulde? Heeft de Heilige Geest ons er bij bepaald dat de oorzaak van alle nood en ellende ook in onze tijd dieper ligt? Gods Woord wijst ons op onze ongerechtigheden en schuld. De gemengde huwelijken wezen op het accepteren van de afgoden. De grens tussen Israël en de wereld dreigde te worden uitgewist. Is dat niet het grote gevaar van onze tijd? Ook in de kerk dringt zich de geest van aanpassing en wereldgelijkvormigheid op. De een past zich snel aan aan het denken en doen van de wereld, want je kunt toch niet het altijd bij het oude houden. De ander houdt zich in de vorm heel orthodox en rechtzinnig, maar gaat ook met de wereld mee door het hart te zetten op de welvaart en het vermaak van onze tijd. Raakt het ons als Ezra omdat wij ook onszelf hebben leren kennen en onszelf niet beter achten? Grijpt ons de vermenging, de verwereldlijking aan? Hoe moet het verder met ons dorp, met de kerk, met mijn familie, mijn gezin? Gods eer is in het geding.

Toen de tijd van het avondoffer aangebroken was, stond Ezra op. Gods Geest wijst hem op het offer. Wat een wonder, er wordt nog steeds een offer gebracht. Daar grijpt Ezra moed uit. In zijn verslagenheid en bedruktheid, laat Gods Geest hem zien dat de Heere nog genadig is. Het offer wijst naar Christus en Zijn offer. Heeft Gods Geest ons ontdaan van alle verwachting van onszelf en van anderen en ons bij dit offer gebracht? Dan wordt er hoop geboren in het hart en werkt Gods Geest vertrouwen op Gods vergevende genade in Christus. Gaan we zo de biddagweek in? Zo’n biddag als hier bij Ezra, brengt ook echte bekering met zich mee. De heidense vrouwen worden weggezonden. Die krachtige toepassing van de verzoening door Gods Geest hebben wij nodig. Maar die wil de Heere geven, ook vandaag. Verootmoediging, verzoening en bekering werkt Hij door Zijn Geest. Zullen we tot Hem gaan en bidden om Zijn Geest? Zou dat niet het grootste nieuws zijn en vooral tot eer van God dat in de komende tijd van ons als Urker gemeenschap gezegd en geschreven wordt: Urk heeft zich verootmoedigd voor de Heere en getuigt van Gods oneindige genade en heeft zich bekeerd tot de Heere.

Ds. H. Polinder