'… en u zult Mijn getuigen zijn…'

Handelingen 1:8


Vakantiegasten, voortgedreven door water en wind, aangemeerd in de haven van Urk. Een tussenstop op de zwerftocht in de zomerweken. Bij het ‘rondje-over-de- haven’ zie je ze zitten; genietend van de zon, verdiept in een boek met op de achtergrond het geroezemoes van de haven. En dan ineens worden ze aangesproken door dorpsgenoten. Als je erbij staat, hoor je een gesprek over de levensreis, over het levensdoel en over de verhouding tot God. Evangeliseren langs de bootjes; waarom eigenlijk en wat is onze taak daarin? En als je gevraagd wordt om mee te doen, waar zeg je ja tegen? En kan ik dat eigenlijk wel: evangeliseren?


Vanuit Handelingen 1 blijkt dat evangelisatiewerk niet iets is wat voorbehouden is aan enkele enthousiaste vrijwilligers. De opdracht is door Christus gegeven aan de kerk, zonder voorbehoud of de mogelijkheid om hier vrijblijvend mee om te gaan. U zult Mijn getuigen zijn… Geen vraag, maar een bevel van de Zaligmaker. De uitvoering van die opdracht start in de gemeente en gaat vandaar naar buiten. Voor de eerste christelijke gemeenschap lag het begin in de plaats waar ze waren: Jeruzalem en vandaaruit verder de wereld in. Principieel deelt de hele gemeente in deze opdracht. Het krijgt daarom een plaats in de voorbede, en in de gemeente vindt toerusting plaats voor dit werk. En naast het werk in de voorhoede van gesprekken aanknopen, brochures uitdelen of Bijbelvertellingen doen, is er werk te doen in de achterhoede door als gemeente dit werk te omringen met het gebed. Let op, het ene is niet ‘belangrijker’ dan het andere, maar beide zijn even noodzakelijk!

In de aanduiding die de Heere Jezus geeft aan Zijn leerlingen blijkt ook de inhoud van het evangelisatiewerk. De opdracht is om Zijn getuigen te zijn. Daarmee staat het thema van de gesprekken, de inhoud van de vertellingen en de boodschap van het materiaal dat wordt uitgedeeld al vast. Het gaat om Hem en dan spreken we Paulus na: Want ik had mij voorgenomen niets anders onder u te weten dan Jezus Christus, en Die gekruisigd (1 Kor. 2:2). En dat getuigenis is niet een oude geschiedenis uit lang vervolgen tijden, nee het is een boodschap van de Zaligmaker voor vandaag: Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is (Luk.19:10). Heerlijk dat we niet met onze eigen woorden hoeven te komen, toch? Want wat hebben wij te zeggen? Maar het Woord van God is levend en krachtig, ook vandaag in het evangelisatiewerk. 


Wie geroepen is om te getuigen is meer dan een doorgeefluik. Een getuige is iemand die erbij is geweest, iemand die spreekt uit ervaring: door het geloof gezien en gehoord de grote werken van God. Niet op een afstand, maar persoonlijk, doorleefd; je hebt het meegemaakt, bevonden. Weten van verlossing vanuit de dood van je bestaan, geloven dat je deelt in de verzoening die mogelijk is geworden door het bloed van Christus, en je mag voor altijd delen in Zijn heerlijke erfenis. Dat geeft ook klem en drang om daarvan te getuigen aan anderen die daar nog niet van weten.

Getuige zijn van Christus vraagt geloofsgehoorzaamheid om het licht van het evangelie te verspreiden in een duistere wereld. Dat geeft bij tijden vreugde als je mag terugzien op mooie gesprekken over de kern van het evangelie. Bemoedigend is het om te ervaren dat de Heere Zijn belofte waarmaakt; het is werk van Zijn Heilige Geest.

Getuige zijn vraagt om overgave en zelfverloochening. Immers een getuige van Christus is niet neutraal en begeeft zich op vijandelijk gebied. Daar waar het Woord klinkt is de boze actief om de boodschap van het Evangelie te verstoren. Getuige zijn van Christus betekent ook: Zijn voetstappen drukken als je botheid, tegenwerking en haat te verduren krijgt. Laat dan het Woord van Christus je bemoedigen: u zult Mijn getuigen zijn. Het is niet voor jezelf en het hoeft gelukkig niet in eigen kracht. Het is Zijn werk, wat we in Zijn handen mogen leggen. Hij dringt daar ook op aan: want zonder Mij kunt u niets doen (Joh. 15:5b).

Dan gaat de telefoon en klinkt de vraag: help je mee deze zomer? Het antwoord kan geen vraag meer zijn, toch?


Ds. J. van Vulpen