Afbeelding
Foto:

VAUte boel?


‘Ad jelui nog wat, zuun?’ Ik vraag het nog wel, maar niet meer van harte. ‘Oenderdtwientig kissies skolle, dartig mit zwartvis’, is het antwoord van Ben.  

Ik denk terug aan de dagen dat we zes- en zevenhonderd kisten aan wal zetten. Wiechert riep losse krachten op, om op maandag twintigduizend kisten te komen peken. ‘Wat over is, dat doen we dinsdag!’ Dit weekend waren er nog geen drieduizend kisten te verdelen, aangevoerd door iets meer dan twintig schepen.‘Doar kuun jelui toch niet maar van draaien?’, vraag ik Ben naar de bekende weg. Hij zucht. ‘Wij niet, in de ofslag ok niet!’ We zwijgen en roeren wat in de koffie. 

‘Ik eaw oord dat de ofslag zo goed af fajiet is’, zegt Ben, ‘Ze eawen een anvraag edoan bij de gemiente vor een grote vriescel in dan willen ze er een overslagcentrum van maken. As alles kloar is, nimt de KOTRA de iele zooi vor een symbolisch bedrag over’. 

‘Echt woar?’, vraag ik ontgoocheld. 

‘Ze zeggen et’, bromt Ben. Als oud-visserman ben ik verknocht aan onze vloot, aan de afslag, de peken, de visserijschool en alles wat nog meer op sterven na dood is. Ik schuif m’n stoel naar achteren en sta op. Ik been de kamer uit. ‘Woar got m’n bèbe eene?’, vraagt Will’m. 

‘Effen een roendjen doen’, zegt Jannie. 

‘Ik wil mie’, roept m’n naamsgenoot. Jannie houdt hem zachtjes tegen. ‘Bèbe z’n oofd moet effen leeg’.

Even later sta ik op het haventerrein. Waar vroeger het ‘naie gedielte’ van de afslag stond, kamperen nu vreemden. Wanneer ik me omdraai zie ik de vlaggenschepen van de vloot. De Drieëndartig, de Urrek Veeve. Ze wachten op een beetje geld van de overheid en dan gaan ze naar de schroot. Ik start de scooter en rijd langs wat vroeger de ellege van Metz was. ‘Kottels niet welkom’, zegt de nieuwe eigenaar.

Om de hoek zie ik de contouren van et visserijskoel. Ook al verkwanseld voor een symbolisch bedrag. Ik rijd door naar de ‘naie’ visafslag. Die moest zo nodig hier op het industrie. Het valt me op wat een enorme lap grond het is. ‘Zou dit echt in vreemde aanen koemen?’, vraag ik me af, ‘Oevuul gemienskapsgeld verdampt er dan wel niet?’ 

Ik rijd terug naar huis. Vol twijfel. Men zegt liegt immers vaak. Achter de dijk knipoogt een windmolen. Alsof hij zeggen willen: ‘Wij vullen de lege plek wel op. Wen er maar aan. De wereld eet net zo lief tilapia of tijgergarnalen’. Hij zal toch geen gelijk krijgen?

watwietwillem@outlook.com