Afbeelding
Foto:

De snorder van de duuvel


Het is de eerste week van het nieuwe jaar. Behoedzaam duw ik mijn groen-paarse Rapidootje uit de garage. In de koffer heb ik een pothelmpje verstopt. Immers Buur mag niet zien dat ik overstag ben gegaan en een noodgedwongen knieval maak voor de grillen van Rutte 3. Net uit het zicht open ik de koffer en zet de helm op. 

‘Maggies buur, wat eaw jie dan op?’, klinkt het uit het niets. Ik krijg bijna een hartverzakking. Buur schatert het uit. 

‘Een ellem!’, hikt hij, ‘In wat vor iene’. 

‘Goan jie gien ellem opzetten, dan?’, vraag ik geërgerd. 

‘Verachies niet!’, zegt Buur, ‘Meen snorder et een oranje ploatjen. Ik eaw in gien dartig joar een ellem oeven dragen in dus nou ok niet! Ofspraak is ofspraak.’

Die middag sta ik voor het keukenraam. Met het water in de mond rol ik een flinke beenham door de marinade. Buiten schuift Buur zijn Citta uit de schuur. Ik gniffel onwillekeurig. Buur wordt wel ouder maar niet wijzer. Als de Citta er aan te pas komt, dan is hij op ramkoers. Het is echt een beetje zijn troetelding. Hij heeft hem zelfs een koosnaampje gegeven, dat alles te maken heeft met de titel en daarom niet geschikt is voor de krant. 

Veel las- en sleutelwerk maakten van het snordertje een kanon op wielen, dat bijna vier keer de toegestane snelheid haalt. Een beest. Buur duwt hem aan, springt op het zadel en rijdt knetterend heen en weer over de oprit. Als hij ziet dat ik m’n hand opsteek, wijst hij tevreden naar zijn helmloze kruin en ‘peat’ dan vol gas de straat uit. Op zoek naar de confrontatie. 

‘Kiek’, zeg ik tegen Jannie, terwijl ik met de punt van het mes uit het raam wijs, ‘Doar got ie!’

Vijftig minuten later sta ik met hetzelfde mes duimdikke plakken beenham te snijden. Aan het eind van de weg zie ik Buur aankomen. Hij loopt. Snel rol ik een zware en een tel later sta ik ‘toevallig’ een sjekkien te doen onder de carport. 

‘Rien jie nou net niet op je snordertjen vort?’, vraag ik quasi-verbaasd. 

Buur’s ogen schieten vuur. ‘Ik worde anouwen vor m’n ellem. Ik zeen: oe moet ik dat nou wieten? Maar ik krieg gieniens een woarskuwing. Toen eawen ze ‘m effen controlierd. Of ik m’n kleinkinderen nog wilde leren kennen?, vroeg die pliesie’.

In z’n handen heeft Buur het oranje plaatje. Meer is er niet over. We hebben het samen begraven. Buur gromt - en ik hoor de emotie.  

‘Starten in loopen, buur!’ Hij slikt: ‘Dat ie nou zo an z’n indjen mos koemen.’

watwietwillem@outlook.com