Help ik sta op tal!

Jozua 1 : 9


Ja, ik wist wel dat eens die vraag kon komen, nou de gevreesde vraag is nu dus gesteld. Ben je bereid om een ambt te bekleden, je bent gebracht, dat werd er ook nog even bij vermeld... Het zweet brak me aan alle kanten uit en het liefst was ik hard weggerend, ver weg van dit gesprek. Gewoon hard gaan rennen, weg bij deze vraag, was deze gedachte misschien gek? Ik probeerde deze vraag te laten landen en zoek heel hard naar de juiste woorden in mijn hoofd. Ik weet ook wel dat ik met mijn belijden ook dit toen heb beloofd. Ja, weet je wat het is, stamel ik uit, het komt nu eigenlijk niet zo goed uit in mijn leven. Ik weet het wel, ook hierop heb ik toen mijn ja gegeven. Maar ik ben druk met mijn werk, mijn studie, mijn hobby, mijn gezin. De eerste vraag die bij mij bovenkomt is, hoe plan ik dit nu allemaal weer in? Want dit werk komt er dan wel weer bovenop. Ik weet niet of ik dit aankan, moet mijn hele leven nu op de schop?
En laten we nu even eerlijk zijn: ik had deze vraag nog lang niet verwacht! Nieuwsgierig als ik ben vraag ik me toch echt af: wie in vredesnaam heeft mij dan wel gebracht? Wie ben ik dat ik dit werk zou kunnen doen, ik ben toch helemaal niet geschikt. Nee degene die mij heeft gebracht heeft nooit echt gewogen of gewikt. Als ik eerlijk ben twijfel ik nog vaak over dingen waar een ander zo zeker van is. Nee, broeder u ziet nu toch ook wel in dat ik bepaalde capaciteiten mis. Ik zie het al voor me: hardop bidden dat heb ik nog nooit gedaan. Of erger nog: stel je voor dat ik voorin de kerk zou moeten staan. En een pak dragen met strop en al, dat is niet iets wat mij lekker zit. Zijn jullie niet in de war, weten jullie wel zeker dit... En welke taak hadden jullie dan voor mij in gedachten? En wat moet ik eigenlijk wel niet van het ambt verwachten? Ouderling, o nee help, diaken dat is alleen collecteren toch, of dan toch jeugdouderling, volgens valt dat dan nog wel mee. Ik kan toch ook gewoon bedanken, ik kan toch ook gewoon zeggen, nee!
Tegenover mij zit een oudere broeder met een vriendelijk en lachend gezicht. Jongen, rustig maar, kom we doen nu eerst onze handen samen en onze ogen dicht. In het gebed, om heel eerlijk te zijn kwam ik al iets meer tot rust. Maar toen deze ervaren broeder Gods woord opensloeg, werd ik mij er nog meer van bewust. Hij sloeg met zijn oude handen de Bijbel open bij de Hebreeƫnbrief. Hij bladerde naar hoofdstuk twaalf en las hieruit voor en ik besefte toen heel duidelijk: Jezus heeft mij lief! Mijn ogen moeten meer gericht zijn op Jezus, wat ik noemde waren uitvluchten allemaal. Jezus Zelf en Zijn verlossende werk kwam helemaal niet voor in mijn verhaal. Hij die zoveel ook voor mij persoonlijk heeft gedaan. Is Zijn taak ook niet uit de weg gegaan. Uw wil geschiede, dat moet leidend zijn in mijn leven. Jezus hield stand en droeg het kruis, Hij heeft Zijn leven ook voor mij gegeven.
Broeder, ik weet echt niet wat ik hier van denken moet... Maar iets in mij zegt, rustig maar het komt allemaal wel goed. Want ik besef mij nu des te meer, ik hoef het niet alleen te doen maar samen met de Heer. Mijn blik mag ik gericht houden op Jezus die al mijn zonden droeg. Hij deed dit voor mij, zonder dat ik het aan Hem vroeg. En nu klinkt er die gevreesde vraag in mijn persoonlijke leven... Maar wie ben ik dat ik daar een ja op zou mogen geven. Dat ik nu iets zou mogen doen in Zijn gemeente, ik die het niet verdien... God ziet in mij waarschijnlijk iets wat ik zelf nog niet heb gezien...
Wie ben ik dan om uitvluchten te verzinnen... Broeder, wanneer mag ik beginnen?


Sjoerd Bakker

Jongerenpastor GKU