n De bewuste brief, die begint met: 'mijn geliefde neef'.
n De bewuste brief, die begint met: 'mijn geliefde neef'. Foto:

De ontroerende brief


Met tranen in haar ogen leest Elisabeth het voor, en overhandigt daarna de brief. Elisabeth is inmiddels een vaste verschijning geworden op ons kasteel. We leerden haar kennen in de supermarkt bij de kassa. Ze was daar te vuur en te zwaard een prijs aan het verdedigen. Elisabeth ratelt in het Frans aan één stuk door, als ze zich omdraait naar een vrouw achter haar en zegt, in vloeiend Nederlands: 'Zo makkelijk komen ze er niet vanaf'. Ik schiet in de lach en zeg: 'We blijven Nederlander of niet'. Ze kijkt me aan en begint te lachen. 'Kijk daar dan, daar hebben we de chatelaine zelf'. Een vriendschap is geboren.

Elisabeth is 71, maar oogt stukken jonger, mede dankzij haar temperament. Haar man is vier jaar ouder en precies het tegenoverstelde: heel rustig en bedaard. Elisabeth is historicus geweest, haar man heeft aan de universiteit gedoceerd; beiden zijn in ruste. Wat voor Elisabeth betekent: 's morgens voor dag en dauw opstaan om haar moestuin te doen, alle werkjes om het huis voordat de zon in volle kracht komt en vervolgens met de leuke dingen bezig, zoals ze zelf zegt. Ze wonen zo’n tien minuten bij ons vandaan. En ze heeft ondertussen al talloze malen gevraagd wanneer we eens langskomen, dus hebben we de stoute schoenen aangetrokken en zijn op bezoek gegaan. Ze wonen werkelijk prachtig: een riant woonhuis op de top van een heuvel, vanwaar ze over het hele dal uitzicht hebben, een mooie tuin met een groot zwembad - vroeger voor de kinderen, nu voor de kleinkinderen. Gelijk komen er twee jongens aanrennen en springen in het water. Elisabeth draait zich naar ons toe en zegt lachend: 'Heerlijk toch, dit mag allemaal bij oma en opa', en zegt gelijk tegen de jongens: 'Plus rien! Nous avons des visiteurs' (vertaling: 'Niets, we hebben bezoekers').

In opstand

Als we even later lekker in de tuin zitten, ben ik toch wel nieuwsgierig hoe zij in Frankrijk is gekomen. Het antwoord is simpel: vakantieliefde. 'Ik was met mijn ouders op vakantie in Frankrijk toen ik mijn man leerde kennen, en', zegt ze lachend, 'ik viel als een blok voor hem. Dat is inmiddels 55 jaar terug, waarvan 47 jaar getrouwd'. Als ik haar vraag of het moeilijk was om van cultuur te wisselen, schudt ze heftig haar hoofd, en zegt: 'Ik ben opgegroeid in een vrij gezin, waar mijn vader ook huishoudelijke taken had. Maar toen ik hier kwam, maakte mijn schoonmoeder de dienst uit als hoofd van de familie. Mijn schoonvader deed niets; dirigeren vanuit zijn luie stoel en deed ook geen moeite om met mij te praten, want ik sprak niet genoeg Frans. Zodoende moest ik wel heel snel Frans leren spreken. Ik heb dat dertig jaar volgehouden, tot ik ging beseffen dat ik ook zelf een leven had, en me niet hoefde te laten regeren door mijn man zijn familie. Dus', zegt ze lachend, 'ben ik in opstand gekomen'. Haar man zit er ook naast en heeft de hele tijd niet veel (Frans) gezegd, als hij plotsklaps zegt: 'Dat ben je zeker'. Als hij mijn verbaasde uitdrukking ziet, zegt hij ook lachend: 'Zeker, ik spreek ook Nederlands, dat was een van de eisen tijdens haar 'opstand'. Elisabeth heeft dertig jaar Frans gesproken en ik deed totaal geen moeite om Nederlands te spreken, ook niet tegen mijn schoonouders. Dat was voor mij heel normaal: zij moesten ook maar Frans spreken, want ik was Frans'. Ik excuseer mij voor mijn gebrekkige Frans aan hem. 'Geeft niks', zegt hij. 'Ik heb er jaren over gedaan om Nederlands te leren, dat komt bij jullie met Frans ook wel goed. Ik ben blij dat Elisabeth toen zo volhardend is geweest, anders had ik nu nog geen woord Nederlands gesproken'. 

Historie van het kasteel

We praten wat verder als we het over hobby’s krijgen. 'We hebben één grote hobby, die delen we gezamenlijk'. Ik kijk hem vragend aan. 'Historie, we doen beiden graag onderzoek naar historie. Bijvoorbeeld naar de historie van ons huis, van het dorp, of van een kasteel als dat van jullie.' Op dat moment valt Gré in bij het gesprek. 'Dat treft', zegt ze. 'Ik heb net de kasten in de grote salon leeggehaald en alles in dozen gedaan. Misschien willen jullie dat eens bekijken'. Ik leg hem uit dat we op onderzoek zijn geweest naar de historie van het kasteel, maar tot nog toe niet veel wijzer zijn geworden dan wat ik al in de vorige columns heb geschreven. Ze zijn gelijk enthousiast en beloven langs te komen. Zo gezegd, zo gedaan; een paar dagen later melden ze zich en vertrekken even later met een paar dozen vol met van alles uit de kasten.

Het blijft een paar weken stil, totdat we buiten in het zonnetje zitten en er een auto met Frans kenteken aan komt rijden. Er gaat een diepe zucht door het groepje: geen Fransen toch?! We hebben het die week ontzettend druk gehad met overnachtingen en camperaars die komen en gaan, maar die komen te pas en te onpas aanrijden, dus je weet eigenlijk nooit hoeveel mensen je hebt bij het eten. Er gaat een zucht van verlichting als het Elisabeth blijkt te zijn. Iedereen wordt hartelijk begroet met twee kussen, ze steekt haar hand uit naar mij en zegt met een lichte buiging: 'goedemiddag chatelaine'. Ik vraag haar even normaal te doen, waarbij ze me ernstig aankijkt en zegt: 'Dit is normaal. Als je in Frankrijk een dergelijk groot domein hebt, kijkt iedereen naar je op. Jullie horen dat niet, maar in het dorp wordt veel over jullie gesproken. Zeker niet negatief: hoeveel jullie doen voor het schooltje, de gemeenschap, jullie medewerking aan diverse acties die er gedaan worden. Ze prijzen jullie aan alle kanten; dat waren ze van de vorige eigenaars totaal niet gewend. Daarom is het wat vreemd voor de Fransen, die hadden er minder moeite mee als jullie je status hooghielden, maar ja, zo zijn jullie nou eenmaal niet', zegt ze schouderophalend. 'Maar daarvoor ben ik hier niet, ik kom even de dozen terugbrengen.' 

'En, zat er nog wat van waarde tussen', vraagt Gré. Elisabeth zit inmiddels aan de tafel en kijkt bedachtzaam het groepje rond. 'Als je doelt op geldelijke waarde, nee. Als je doelt op historische en emotionele waarde, ja'. Ze buigt zich naar een van de dozen en pakt er een kartonnen doosje ter grootte van een bijbel uit. Het is bedrukt met roosjes en heeft een klepje dat met een zijden strikje is vastgezet. Als ze het heeft losgemaakt, blijken er meerdere brieven in te zitten. Ze zoekt even en pakt er eentje uit. Het is een velletje of vijf, zes. 'Kijk', zegt ze, 'deze brief is van een notaris uit een naburig dorp'. Ze laat hem zien: 'Hij is in een zeer mooi en zwierig handschrift geschreven, gedateerd augustus 1944 en gericht aan Élie Rouby, die toen senator was van de Corrèze. Zoals jullie weten leefde hij, ondanks dat hij later een grote verzetsheld bleek te zijn, op zeer goede voet met de Duitse bezetter. Ik lees het even aan jullie voor en vertaal hem daarna.' 

Ze leest de brief voor; de eerste vier blaadjes gaan over hoe het gaat met de familie Rouby, en hoe goed ze al jaren met de familie Rouby bevriend zijn.

Kreet van wanhoop

Bij het vijfde blaadje verandert de stem van Elisabeth. De notaris doet een oproep aan Élie Rouby om zijn vriendschap met de bezetter in te zetten, om hun zoon vrij te krijgen, die is opgepakt en gevangengezet. Puur onschuldig volgens de notaris. Het is een kreet van wanhoop. Elisabeth is duidelijk ontroerd door zoveel vaderliefde. Als ze mij de brief geeft, rolt er een traan uit haar ooghoek. 'Verdorie', zegt ze en ze herpakt zichzelf. Ze pakt een krant erbij. 'En dit', zegt ze, 'zat er ook tussen', en houdt hem omhoog. Er prijkt in het groot een foto van maarschalk Pétain op de voorpagina. Dit is de man die Frankrijk 'verkocht' aan de Duitsers. Het is een krant uit juni 1941, twee maanden voor hij collaboreerde. De krant toont een fotocollage van de maarschalk tijdens zijn tour door de Haute-Vienne. 'Waarschijnlijk is hij hier ook geweest'. zegt Elisabeth. 'De Roubys waren groot met deze lui, als dekmantel. Dit soort brieven en nieuwsbladen zijn van onschatbare waarde voor oorlogsmusea', zegt ze. Even later vertrekt ze weer richting huis, met een nieuwe lading onderzoeksmateriaal.

Bloedreis

We zijn wel van tradities. Zo trouw als we vroeger aan de Urkerboot waren: ieder jaar steevast Urk-Enkhuizen in de vakantie, en daarna met de trein naar Hoorn, waar mijn moeder zich volledig uitleefde op de lapjesmarkt en mijn vader als lastdrager fungeerde en ieder moment van rust aangreep om zijn achterstallige nachtrust, in de vorm van een hazenslaapje, trachtte in te halen. 's Middags dezelfde reis in omgekeerde volgorde en dan waren we om zes uur weer thuis. Wat ik me niet heugen kan is hoe we die dag afsloten. Eén ding weet ik wel zeker: we deden het niet met een chineesje - maar misschien weten mijn zusters dat nog. Terwijl nu iedere aankomst op Urk steevast afgesloten wordt met een chineesje - mede dankzij mijn schoonzoon die iedere gelegenheid aangrijpt om te eten. 

Onze reis van en naar Bussière-Galant gaat ook zo. 's Morgens bij het ontbijt vertrekken en 's middags aankomen. Heel veel die bij ons komen doen er meerdere dagen over, bijna niemand in één keer. Steevast als ze aankomen, horen we: 'Wat een bloedreis, het is dat we een keer naar jullie toe wilden, maar ons te ver'.

Ik verbaas me iedere keer wat er weer meegaat naar Frankrijk. De laatste keer voelde ik mij net als een van onze Marokkaanse medelanders. Ik had de een-na-laatste keer lopen briesen dat ik nooit meer als transportbedrijf zou fungeren, maar helaas. Bepakt en bezakt gingen we weer terug. Zelfs zo vol dat de lamp waar ik voor naar Urk terugging niet meer mee kon. We hadden met een gelukje een bolletjes-opbolmachine van de Oude Bakkerij over kunnen nemen. Wat ik niet gezien had, was dat de hendel van die machine onder het rijden heel langzaam naar boven was gegaan. Ik zie dat er nog een poortje vrij is bij de tolpoorten waar geen auto instaat, ga naar links en schiet erin. Op het laatste moment zie ik het bord: maximaal 2,30 meter. Ik schiet er onderdoor, de slagboom gaat open, en gelijk een grote klap. De auto blijft echter rijden. We kijken elkaar aan, met: het zal wel meevallen, en we rijden door. Als we ongeveer tien minuten verder zijn, gebaart een automobilist naast mij met handgebaar naar achter. Ik zet de auto aan de kant en stap uit. De hendel van de machine staat als een vlaggenmast omhoog. Gelukkig niet gebroken...

n De krant met glorietocht van maarschalk Pétain.
n Steevast, als de auto stampvol zit, moet Gré iets onderuit de auto hebben.